[65]Ik weet en ben verzekerd [66]in den Heere Jezus, dat [67]geen ding [68]onrein is [69]in zichzelven; dan [70]die acht iets onrein te zijn, [71]die is het onrein.
65. Dat is, hoewel ik wel weet.
66. Dat is, voor den Heere Christus. Zie Hand.10:15.
67. Dat is, gene spijs.
68. Grieks, gemeen is. Zie Hand.10:14, namelijk, nu in het Nieuwe Testament na de komst van Christus.
69. Of, door zichzelven; dat is, uit zijn eigen natuur; Gen.1:31, en Gen.9:2,3. Hij spreekt van eetbare spijzen; hoewel dan daarna enige derzelve ten aanzien van het gebod Gods voor een tijd onrein zijn geweest; zo zijn zij nu alle voor rein te houden, overmits die schaduwen nu ophouden; Kol.2:16; 1 Tim.4:3,4.
70. Dat is, die nog niet gelooft dat het onderscheid der spijs nu ophoudt, maar meent dat dit verbod Gods nog moet achtervolgd worden. Want de middelmatige zaken zijn ons zodanig, gelijk wij dezelve achten, wanneer zij zonder ergernis kunnen gedaan of gelaten worden.
71. Dat is, die mag tegen zijn gevoelen zulke spijs niet eten; want daarmede zou hij doen hetgeen hijzelf zonde houdt te wezen.